In het najaar van vorig jaar bracht de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI) een rapport uit over de vraag hoe gemakkelijk innovaties zich in Nederland verspreiden. En of de voorwaarden hiervoor op orde zijn en wat daarbij de rol is van de regering en de overheid.
Dit onderzoek is om meerdere redenen interessant. In de eerste plaats staan in het rapport heel mooi de dilemma’s en beperkingen waarmee je te maken hebt als je onderzoek doet naar innovaties. De uitkomsten zijn soms moeilijk te interpreteren – laat staan te kwantificeren – waardoor het bijvoorbeeld moeilijk is vergelijkingen te trekken met andere landen of in de tijd. Dat is vooral zo met maatschappelijke vernieuwingen en het is meer het geval in de verspreiding van innovaties, dan in de onderzoeks- en ontwikkelfase.
Uiteindelijk kiezen de onderzoekers ervoor aan de hand van casussen van heel verschillende innovaties na te gaan wat de blokkades voor verspreiding zijn. En die blijken per innovatiesysteem (sector, keten, regio) fors te verschillen.
Er is dus een rol te spelen door de overheid. Die blijkt de verspreiding van innovaties veel minder te ondersteunen dan de initiële ontwikkeling ervan, zowel aan de aanbodzijde als door het stimuleren van de vraag of het creëren van de juiste omstandigheden (in de vorm van nieuwe regelgeving bijvoorbeeld of andere vormen van financiering).
Hoewel het rapport gericht is op de vraag wat de overheid kan doen, biedt het voldoende aanknopingspunten om je eigen innovaties en de verspreiding ervan eens vanuit heel andere perspectieven te bekijken. Zo kun je meer zicht krijgen op het innovatiesysteem waar je zelf deel van uitmaakt en daarin de belemmeringen beter herkennen en uiteindelijk werken aan het wegnemen daarvan.